Wat Schiep God Op Dag 6

Op de zesde dag van de schepping, volgens het boek Genesis, openbaarde zich een bijzonder en complex facet van Gods creatieve daad. Na de vorming van het land, de zeeën, de plantengroei, de zon, de maan, de sterren, de vissen, de vogels en de landdieren, bereikte de goddelijke schepping een hoogtepunt met de creatie van levende wezens die in staat waren tot redeneren, liefde en het aangaan van een relatie met hun Schepper. De gebeurtenissen van deze dag dragen een diepe betekenis en onthullen belangrijke aspecten van Gods karakter en Zijn plan voor de wereld.
Het verslag van de zesde dag begint met de aankondiging: "En God zei: Laat de aarde voortbrengen levende wezens naar hun aard: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar hun aard. En het was zo." (Genesis 1:24). Hier zien we dat God de aarde beval om de verschillende soorten landdieren voort te brengen. Dit impliceert dat de aarde zelf een rol speelde in de totstandkoming van deze wezens, hoewel uiteraard onder de directe leiding en macht van God. De verscheidenheid aan diersoorten die op de zesde dag ontstonden, omvatten vee, wat duidt op gedomesticeerde dieren die nuttig zijn voor de mens, kruipende dieren, een brede categorie die wellicht reptielen en andere kleine dieren omvat, en wilde dieren, die vrij en ongetemd in de wildernis leven.
De nadruk op "naar hun aard" is van groot belang. Het benadrukt het principe van orde en differentiatie in de schepping. God schiep niet slechts een amorfe massa van levende wezens, maar verschillende, afzonderlijke soorten, elk met hun eigen unieke kenmerken en functies. Dit principe van specificatie is consistent met de rest van het scheppingsverhaal en weerspiegelt Gods intelligentie en planmatigheid.
Vervolgens bereikte de schepping op de zesde dag haar ultieme expressie met de creatie van de mens: "En God zei: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen." (Genesis 1:26). Dit is een cruciale passage die de unieke positie van de mens in de schepping onthult.
De frase "Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis" is een bron van veel discussie en reflectie geweest. Het suggereert een bijzondere relatie tussen God en de mens, een relatie die verder gaat dan die tussen God en de andere schepselen. Het "beeld van God" in de mens verwijst waarschijnlijk niet naar fysieke gelijkenis, maar eerder naar bepaalde eigenschappen en capaciteiten die de mens deelt met God, zoals redelijkheid, moraliteit, spiritualiteit, creativiteit en de capaciteit tot liefde en relatie. Het vermogen tot abstract denken, het streven naar waarheid en schoonheid, het geweten dat goed van kwaad onderscheidt, en het verlangen naar transcendentie zijn allemaal aspecten die wellicht deel uitmaken van het "beeld van God" in de mens.
De opdracht om te "heersen" over de rest van de schepping impliceert een verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. De mens is geroepen om de aarde te beheren en te beschermen, om zorg te dragen voor de planten en dieren, en om de natuurlijke hulpbronnen op een wijze manier te gebruiken. Dit heerschappij is niet bedoeld als exploitatie of onderdrukking, maar als een verantwoordelijke en liefdevolle dienst aan de Schepper en de schepping.
De Schepping van Adam en Eva
Het volgende vers (Genesis 1:27) beschrijft de daadwerkelijke schepping van de mens: "En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen." Hier wordt benadrukt dat God de mens schiep als man en vrouw, een fundamentele polariteit die essentieel is voor de voortplanting en de vorming van families. De schepping van man en vrouw in gelijkwaardigheid voor God onderstreept de waardigheid en de intrinsieke waarde van beide geslachten.
Het tweede hoofdstuk van Genesis geeft een meer gedetailleerd verslag van de schepping van Adam en Eva. Adam werd gevormd uit het stof van de aarde en God blies hem de levensadem in. Hij werd geplaatst in de Hof van Eden, een prachtige tuin vol overvloed en schoonheid. God gaf Adam de taak om de tuin te bewerken en te bewaren. Vervolgens realiseerde God dat het niet goed was dat de mens alleen was en Hij besloot om een hulp voor hem te maken die bij hem paste. Na een vergeefse zoektocht onder de dieren, bracht God een diepe slaap over Adam en nam een rib uit zijn zijde, waaruit Hij Eva vormde. Toen Adam Eva zag, riep hij uit: "Deze is nu been van mijn beenderen en vlees van mijn vlees; zij zal mannin genoemd worden, want zij is uit de man genomen." (Genesis 2:23).
Deze passage benadrukt de eenheid en de complementariteit van man en vrouw. Eva was niet een mindere schepping, maar een gelijke partner, geschapen uit Adam zelf, een uitdrukking van intimiteit en verbondenheid. De relatie tussen man en vrouw is bedoeld als een weerspiegeling van Gods liefde en trouw, een verbond van wederzijdse respect en toewijding.
De schepping van de mens op de zesde dag markeert een cruciale wending in het scheppingsverhaal. Met de mens schiep God een wezen dat in staat was tot redeneren, liefde en het aangaan van een relatie met Hem. De mens werd geroepen om te heersen over de schepping, maar ook om deze te beheren en te beschermen, als een rentmeester van Gods goede gaven. De schepping van man en vrouw in gelijkwaardigheid onderstreept de waardigheid en de intrinsieke waarde van beide geslachten en de noodzaak van eenheid en complementariteit in hun relatie.
De Zegen van de Schepping
Nadat God de mens had geschapen, zegende Hij hen en zei: "Wees vruchtbaar en word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen." (Genesis 1:28). Deze zegen bevestigt Gods goedkeuring van Zijn schepping en Zijn wens dat de mens zich zou vermenigvuldigen en de aarde zou bevolken. Het is een uitdrukking van Gods liefde en zorg voor Zijn schepselen en Zijn verlangen dat zij zouden floreren en zich ontwikkelen.
Tot slot concludeert het verslag van de zesde dag met de verklaring: "En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed." (Genesis 1:31). Deze uitspraak benadrukt de volmaaktheid en de harmonie van de schepping. God was tevreden met al het werk dat Hij had verricht en Hij erkende dat het goed was, ja, zelfs "zeer goed". Dit is een krachtige bevestiging van Gods creatieve macht en Zijn vermogen om orde en schoonheid te scheppen uit chaos.
De gebeurtenissen van de zesde dag van de schepping bieden ons een diepgaand inzicht in Gods karakter en Zijn plan voor de wereld. Ze onthullen Zijn creatieve macht, Zijn intelligentie en planmatigheid, Zijn liefde en zorg voor Zijn schepselen, en Zijn verlangen naar een relatie met de mens. De schepping van de mens naar Gods beeld is een hoogtepunt van de schepping en onderstreept de unieke positie en verantwoordelijkheid van de mens in de wereld. Het is een uitnodiging om de schepping te waarderen en te respecteren, om haar te beheren en te beschermen, en om een relatie met de Schepper aan te gaan die alles mogelijk heeft gemaakt.
De schepping van de mens op de zesde dag, als kroon op Gods scheppingswerk, herinnert ons eraan dat wij een doel hebben in deze wereld, een roeping om Gods liefde en rechtvaardigheid te weerspiegelen in alles wat we doen. Laten wij de zegeningen van de schepping koesteren en streven naar een leven dat de Schepper eert en Zijn schepping beschermt.








